top of page

Mama Aarde

 

Jij, als een blauwe knikker, zwevend in het heelal,

Wit dooraderd in steeds wisselende patronen,

Bent een parel die zich wentelt in het zonlicht,

Zelfbewust, in weten verbonden met Al Dat Is.

 

Ik kom kijken, je verbaast me met je grootsheid,

Zo teer omgeven door een waas van ijle stof,

Proppen wit suikergoed, achteloos uitgestrooid,

Sieren jou en drijven koesterend om je heen.

 

Nog dichterbij, opgeslorpt in mistige wolken,

Wordt je beeld uit mijn ogen gewist,

Ik ril van de kou en op zoek naar houvast,

Ben ik het blauw voorbij, jouw schoonheid is verhuld.

 

Bijna bij haar, ontwaar ik groen en oker,

Haar nabijheid voelt geweldig en toch lichtvoetig,

Schitterend mooi als zij is en zo solide,

Raakt zij mijn diepste wezen en verlang ik naar contact.

 

Mijn nieuw lichaam, vreemd, is nu deel van haar,

Haar grootsheid draagt mij en staande op haar huid,

Vaar ik mee door het heelal, in vrede en eenheid,

Wat een hemels gevoel, dat speelse zorgeloze.

 

Oh, prachtige Mama Aarde, zo zelf bedruipend,

Jouw lichaam bekleed jouw goddelijk wezen,

Als geen ander ben je lieflijk als Venus,

Jouw tuinen van lust zijn in tastbaarheid verweven.

 

Jij bent zo mooi, voluit levend in jezelf,

Je stuwt de winden rond, van geuren zwanger,

Je mengt de koelte en warmte tot zoete lucht,

Subtiel zoekend naar mengsels van donker en licht.

 

Levend water doordrenkt jouw lichaam,

Stromend door rivieren, dan weer in meren besloten,

Vorm je zeeën en oceanen in groenen en blauw,

Met buiken vol leven, zwanger uit zichzelf.

 

Koelte op je hoofd, koude aan je voeten,

Verblindende ijskastelen in blauw en wit,

Weerkaatsen het licht van de ijle zomerzon,

Of slorpen de nacht op wanneer koning winter heerst.

 

Woestijnen bevlekt met stenen, zinderend in de zon,

Waar plant en dier snakt naar levend water,

Waar jagend zand alle leven plaagt,

Daar wordt versteend wie zonder leven leek.

 

Aarde en rotsen zijn je vlees en huid,

Vuur vertoeft onderhuids, het woelt in je ovens,

Het sproeit langs poriën naar buiten,

Als fel rode magma, het lijkt wel of je bloedt.

 

Soms grom je in je slaap en trilt je vel,

Onverwacht schud je die spanning weg,

Met een schok die alle dode schilfers verjaagt,

Valt jouw huid in een nieuwe plooi, je herademt.

 

Ondanks dit donderende geweld, blijf je lief en zacht,

Je lacht naar de zon en schittert in zijn licht,

En als de nacht je met magie omhult,

Licht de hemel op met ontelbare sterren.

 

Anders is het gesteld met het gedoe van de mens,

Zie hoe hij wroet in je huid, hij slaat je, hij vreet je op,

Hij zuigt je buiken leeg en besmet je reinheid,

Zoekend naar gewin voor het lieve lijf.

 

Tartend als parasieten in zelfzuchtig genot,

Bekommert hij zich nooit om jouw schrille pijn,

Jij die hem toeliet jou te bewonen,

Bedoeld om in vrede en eenheid te zijn.

 

Hij hakt je haren weg en verknoeit je zeeën,

De dieren slachtend met bovenmaats geweld,

Vergiftigt hij je gezicht uit angst te sterven,

In naam van zijn dom geloof in gebrek en kwel.

 

Geplaagd door zoveel kleinmenselijk onbenul

Het vervloekte ras dat plundert en bevuilt,

Roep je om hulp bij Vader Zon,

Versterk mijn zwakke kracht, geef mij jou!

 

Vader Zon, hum hum, keert zich om,

Mededogen vlamt op in zijn vurige blik,

Zo verliefd op zijn teerbeminde, zijn Mama Aarde,

Duldt hij geen lijden, zij dient te verblijden.

 

Hij schudt zich wakker en wordt uitzinnig woest,

Met erupties van vlammen, schrikwekkend groots,

Slingert hij pure kracht naar de aardse nood,

Geeft hij haar het beste van zichzelf.

 

Noorderlicht vlamt op ten hemel,

Als stralend antwoord van Mama Aarde,

Zij drinkt de overvloed aan nieuwe kracht,

Haar geschonken als goddelijk manna.

 

Trillend van opwinding neemt ze alles op,

Een waaier aan zonnekracht, zo gul gegeven,

Vader Zon ziet zijn kind groeien en verder leven,

Met nieuwe moed en gesterkt in haar kracht.

 

Mama Aarde trilt nu meer dan ooit tevoren,

Ze geeft het geschenk door aan alle leven,

Zij die luisteren willen klimmen hoger,

En delen in de vreugde van het nieuwe weven.

 

Verfijnd en gedragen door hun goddelijk inzicht,

Wordt een hemel gevormd op jouw schone wei,

Eén die jou in liefde en schoonheid verbindt,

Met de nieuw geboren Engelmens.

 

Dank je Mama Aarde voor deze nieuwe kans,

Dat we mogen groeien in jouw tuin,

De kans is daar, oneindig groots,

Om uitbundig te leven in een hemel op aarde.

 

Eens maken we plaats voor anderen om te leven,

En zien dan van boven hoe je het stelt,

Samen met hen leef je verder in Gods' armen,

Waar geen spijker jouw liefde noch je geluk verstoort.

<<<

bottom of page