top of page

Het sprookje van Jademarijn Zoenewang

Ik had me voorgenomen een sneeuwlandschap te schilderen. Niet zo moeilijk, ik had het al meerdere keren gedaan. Maar nu wilde ik mezelf overtreffen. Het resultaat moest heel biezonder zijn. Een sneeuwtapijt in de zon, een diep blauwe lucht erboven, een kasteel en ja, een wandelende engelenprinses erbij. Een fantastisch gegeven! De prinses noemde ik alvast Jademarijn Zoenewang, in gedachten natuurlijk. In mijn fantasie zag ik ze al uit het kasteel komen wandelen. Als dat even mocht kunnen! Na mijn schildergerief geïnstalleerd te hebben en al wat grondlagen gezet te hebben keek ik op naar het kasteel. Zie ik goed? Wat krijgen we nou? Ik was stom verbaasd. Daar kwam iemand naar mij toe. Is dat niet de prinses die ik daarnet in mijn gedachten had! Hoe kon zoiets… Ze naderde snel. In haar parelmoeren japon was ze de mooiste prinses die ik ooit gezien had. Het zachte groen in haar kleed was van jade en de blauwe tinten van fijn ultramarijn.

 

En zo kwam ze op de plaats waar ik mijn schildersezel had neergezet. Nieuwsgierig als ze was kwam ze naderbij om te kijken met wat ik bezig was.

- Gedag! Mijn naam is Jademarijn. Wat doe jij?

- Ik schilder, zei ik.

- Oh! En bekende dat ze daar niet zo veel van af wist.

- Er zijn meer mensen die dit doen, schilderen bedoel ik!

- Oh, nooit geweten, antwoordde ze.

Ze vond het vreemd dat ik zo’n mooi uitzicht op een platte koek wou plakken.

- Doek, verbeterde ik. En trouwens het is niet plakken, maar schilderen. Ik zet verf op een doek met deze borstels, zie je?

Ze keek aandachtig naar het schilderij. Ze wees op de sneeuw die ik al had geschilderd en vond, terecht, dat die er nogal platjes bijlag.

- Ja maar, dat is nog maar de eerste laag, de grondlaag. Sneeuwen doet het ook niet met tien centimeter tegelijk, of toch? Hou je niet van schilderijen?

- Het is wel grappig, zei ze, maar waarom doe je dat eigenlijk?

Die vraag had ik niet verwacht. Het duurde dus even voor ik een antwoord kon verzinnen.

- Wel… als ik weer naar huis ga en bij dat warme kacheltje van mij ga zitten, dan zet ik dit voor mij neer. Op een stoel bijvoorbeeld of tegen de kast aan. Zo zie ik dan straks hoe het hier op dit moment is. Dan heb in nog een idee hoe het hier was. Een trigger om beter te herinneren. Een hulpje om gemakkelijker een hele sfeer terug op te roepen. Hoewel ik fier was op die literaire vondsten zag ik dat Jademarijn die niet gevat had. Straks komt de nacht, ging ik snel verder en dan heb ik dat schilderijtje nog om naar te kijken.

- Mm, zei ze nadenkend, dat is misschien wel zo maar daar heb je toch geen schilderij voor nodig? Dat kun je zo! Zomaar, wij denken eraan en het is er.

- Alle mensen nog aan toe, dat is kunnen! Hoe doe je dat? Kun je me dat ook leren?

- Heu… Nu deze keer was zij het die de vraag niet had verwacht.

- Jawel, zei ze na wat aarzelen, je hoeft alleen maar goed te kijken naar wat je mooi vindt. En dan komt de rest vanzelf. Dan zie je alles wat je wilt. Omdat je hartje dan sneller begint te slaan, voegde ze er nog snel aan toe toen ze zag dat het nu mijn beurt was om moeite te hebben met een verklaring.

- Hartje …?

- Precies, probeer het maar, het zal je wel lukken. Ze giechelde zoals jonge freules dat zo gemakkelijk doen.

- Ja, misschien heb je wel gelijk… ik kan het in ieder geval proberen.

 

Toen besloot ze terug te gaan. Ze herinnerde zich ineens de belofte dat ze maar voor eventjes buiten zou zijn. Een klein wandelingetje maar. Haastig liep ze weg, maar al even haastig kwam ze terug om me nog een zoen te geven. Hemels! Die warme lippen, ze ontdooiden mijn kaken! Het golfde door gans mijn lichaam. Ineens was alle kou weg. Met een diepe zucht keek ik haar na. Nog even draaide ze zich om, wuifde haar handje los en gleed hierdoor bijna uit.

- Pas op! Straks moet ik je nog dragen!

En hoe verder ze liep, hoe warmer ik het kreeg. Dat vond ik wel vreemd. Ik keek haar na tot ze versmolten was met het wit van het kasteel. Gelukkig had ik haar beeld goed in mijn gedachten zoals ze was komen aanwandelen, sierlijk en zwevend. En zoals ze daar gestaan had. Zo heb ik haar dan ook vereeuwigd. In geen tijd stond ze op het doek, fijntjes geschilderd, en oh zo gelijkend. Ik was er heel tevreden over. Het was niet te verbeteren en uit schrik het te verprutsen bleef ik er wijselijk af. Immers, het was tijd om aan het kasteel van de koning te beginnen.

 

En ook hij kwam naar me toe. Al geschuifeld, uiteraard nieuwsgierig gemaakt door zijn dochter. Voorzichtig balancerend met beide armen opzij, gleed hij met platte voeten over de sneeuw. Hij had iets van een waggelende pinguïn maar dan één die moeite had om zich recht te houden. Het duurde dan ook lang alvorens hij naast me stond.

-Ik ben koning Appelijn Zoenewang en wat je ginder ziet is ons kasteel.

Iets wat ik al wist. Het verbaasde me dat hij zo klein was. Toen ik hem vroeg of hij zich wel oké voelde, vertelde hij zonder schroom dat zijn knoken en gewrichten ‘s winters altijd wat stijver waren.

- Je goed laten masseren helpt, zei ik.

Maar deze opmerking vond hij blijkbaar te min om te beantwoorden.

Hij trok mijn aandacht weer in de richting van zijn kasteel. Hij vroeg me of ik er zeker op wou letten de buitenmuren mooi wit te schilderen. Ja, dat vond ik nogal logisch. Ze waren ook mooi wit, dus waarom zou ik ze grijs schilderen. Maar wat hij natuurlijk bedoelde, was het soort wit dat ik volgens hem zou moeten gebruiken. Ik voelde me hiermee al dadelijk in eigen kunnen aangesproken en toonde hem zelfverzekerd een tube patatbloemwit. Ik was er zeker van dat hij dat goed zou vinden. Maar hij twijfelde.

- Is het dat wel? Hij mompelde tussen zijn tanden en vergeleek de verf met het kasteel in de verte. Hij vroeg me of hij zelf eens in mijn verfdoos mocht kijken.

- Ja, doe maar!

Hij boog zich voorover en begon tussen de tubes te scharrelen. Al vlug scharnierde hij weer recht door zich krachtig in de rug te duwen. Zijn rechterhand stak triomfantelijk een tube omhoog.

- Dit is het!

- Verdorie! Hij had gevonden wat ik al zo lang kwijt was! Mijn properwit! Waar heb je dat gevonden?

- Op de bodem van je doos.

- En wil je dat ik dat gebruik, twijfelde ik?

- Ja, zei hij een beetje voorzichtig, dat zou toch mooi zijn.

- Akkoord, dan zullen we dat doen.

Ik zag duidelijk dat de kleine koning in zijn nopjes was over het feit dat zijn kasteel geportretteerd zou worden. Hij had ondertussen aandachtig gekeken hoe ik zijn dochter geschilderd had. Met pinkende oogjes knikte hij me goedkeurend aan.

Daarna maakte ook hij aanstalten terug te keren. Hij bedankte me nog voor de interesse die ik had betoond in zijn kasteel en schuifelde toen met korte pasjes weg.

 

Ik wist nu welk soort wit hij het beste vond en aangezien het al een stuk in de namiddag was besloot ik er vaart achter te zetten. Ik wou in ieder geval voor mezelf maar ook ter ere van prinses Jademarijn, koning Appelijn en de bijbehorende koningin, die ik tot hiertoe niet te zien had gekregen, hun prachtig kasteel schilderen. Met de grote koepel er bovenop en met schitterend proper witte muren. En zo heb ik het dan ook geschilderd. Statig stond het kasteel aan de horizon te blinken in het zonlicht. De bolle toren stak fel af tegen het diepe blauw van de lucht. Het gaf me een tevreden gevoel dat alles zo mooi bij elkaar paste. De sneeuw, de lucht, het kasteel, de witte boompjes en zeker niet in het minst Jademarijn Zoenewang op de voorgrond. Zij gaf aan het geheel de magie van warmte in de kou. Alles in het schilderij ademde frisheid en glans. Het was klaar. Na nog wat gemijmer, grabbelde ik mijn spullen bij elkaar en vertrok huiswaarts. Nog even keek ik om en wuifde in de richting van het kasteel. Het was heel stil. Niets verroerde zich, alles leek als bevroren.

 

Wat later kwam ik thuis. Het was ondertussen behoorlijk koud geworden en nieuwe sneeuw dwarrelde neer. Gejaagd sneed de wind in mijn gezicht toen ik de voordeur opende en binnenging. De geur van houtvuur dwaalde nog door het huis. Ik zette het schilderij op de grond tegen een stoel en pokerde wat in de haard. Met wat papier en een vlammetje laaide het vuur weer vlug op en haastige gensters joegen de schoorsteen in. Ik zette me in het zeteltje vlakbij en keek voldaan naar het schilderij. Wat was het mooi! En de prinses… als een parel, hoe gelijkend had ik ze kunnen schilderen. Jongens toch, als koning Appelijn dit schilderij zou zien, dan zou hij het zeker in zijn kasteel willen hangen. Hoewel! Wat zei Jademarijn daar ook alweer van? Dat ze geen schilderijen nodig hadden of zoiets, dat ze het anders deden? Hoe ging dat ook alweer? Oh, ja… ze konden het zich inbeelden door eraan te denken en hun hart te laten kloppen. Of toch zoiets. Ja, dat was het. Wel, wel, die koningsfamilie toch, dat was me toch een ras apart. Ik zuchtte. Plots realiseerde ik me dat ik er niet aan gedacht had wat te eten. Maar eigenlijk, veel honger had ik niet. Dus waarom zou ik eten? Een vreemd en voldaan gevoel had me ondertussen overmand. Er was zoiets van lichtheid en een heerlijke warmte in mij waar ik me bewust van werd. Vreemd, hoe kon ik me nu zo anders voelen. Zou het Jademarijn of haar pa zijn die me zo in de ban hield? Of was het de sneeuw, de zon of het kasteel misschien… Ik wist het niet. Langzamerhand begon ik de slaap te voelen. Het vuur knetterde al lang niet meer zo hard. Een paar keer al was ik met een schokje recht geveerd toen ik uiteindelijk besloot om naar bed te gaan. Ik kon toch niet gans de nacht bij het schilderij blijven zitten. Morgenvroeg zou ik wel kijken waar ik het kon ophangen.

 

Zonder gegeten te hebben legde ik mij ter ruste. Het duurder niet lang of de slaap had me te pakken. En ik droomde… Ik droomde van het kasteel in de sneeuw, van de zon, van prinses Zoenewang en van de kleine koning. Ja, daarginds liep hij hand in hand met een vrouw die zeker de koningin moest zijn en naast hen zweefde ook de prinses. Ze straalden alle drie. Ik liep naar hen toe en merkte daarbij op dat ik even soepel over de sneeuw kon glijden als zij deden. Ik had niet de minste moeite om voortgang te maken. Jademarijn had me als eerste gezien en lachte vrolijk toen ik dichterbij kwam.

- Ha! Onze schilder, zei ze plagend. Kijk mama, dat is nu die jongen die daarstraks, ginder aan de bosrand, ons kasteel aan het plakken was. Niet begrijpend waarover dochterlief het had, keek de koningin mij onderzoekend aan.

- Eh wel, zei koning Appelijn daarop, ik veronderstel dat het gelukt is met dat properwit?

Ik knikte van ja en keek weer naar de koningin.

- Ah, zei de koning toen, dit is mijn echtgenote, de koningin, zie je? Haar naam is Parelijn Rozemond en wij zijn al driehonderd twintig jaar bij elkaar. Dat gaat al beginnen, hé vriend?

Ik kon niet anders dan dat beamen en boog mijn hoofd voor de koningin. Ze glimlachte warm en keerde zich toen naar Jademarijn, die ondertussen al wat dichter bij mij was komen staan.

- Wat denk je van een rondje vruchtensap in het kasteel?

- Een goed idee mams! Ook koning Appelijn glunderde bij dit voorstel. Nu zou ik de gelegenheid krijgen dat mooie gebouw ook van binnen te bekijken. En alsof ze mijn gedachten geraden hadden, knikten ze alle drie van ja. 

 

En zo gezegd, zo gedaan. Na een heerlijke wandeling waarin alle haast ver te zoeken was kwamen we bij het kasteel aan. Het warme en lichte gevoel in mijn hart dat doorstraalde tot in mijn tenen werd nu heel intens. Ik keek verwonderd naar de hoge muren en zag nu dat alles gemaakt was van schitterend opaal kristal en warm albast. Overal sluierde een parelmoeren glans over de muren. Het licht van de zon speelde in warme kleuren tot diep in het gebouw. Wat was het mooi zeg! Zoiets had ik nog nooit gezien. Ik bleef maar rondkijken, genietend van het betoverende schouwspel en merkte toen plots dat we al binnen waren. Verrast keek ik om, had ik een poort gezien? Toe maar, we waren zo door de muur heen gewandeld! Dat zou ik thuis ook moeten kunnen. En voor ik verder kon rondkijken in de grote zaal waar we aangekomen waren, kwamen de koning met zijn koningin en Jademarijn op een lijntje voor mij staan. Toen zei de prinses:

- Ja lieverd, dat kun je, want dit is je thuis. Je hebt je sluier afgelegd. We zijn zo blij dat je weer hier bent. Je bent van een lange reis teruggekomen en we verwelkomen je nu met vreugde. 

En daarop kwamen ze alle drie naar me toe en omhelsden me tegelijkertijd. Wat een liefde. Wat een zalige lichtheid. Tranen van geluk ontsprongen zelfs uit mijn schoenen. Lachend omhelsden we elkaar nog eens, en nog eens. Ik voelde me helemaal opgenomen in hun liefelijke wereld. 

 

Ik keek de grote zaal rond waar ze me verwelkomd hadden. En kijk! Daar op de muur links hing het schilderij van gisteren. Het was veel groter van formaat, zeker wel twee bij drie meter. Alle details stonden er op. Ik liep er naartoe. Het bleek ingegoten in de muur. Er overheen lag een dikke laag van het helderste kristal. Voor de omlijsting zorgde sierlijk gevormd opaal in verschillende pasteltinten. Ongelooflijk mooi! Met mij stonden Jademarijn samen met ma en pa te genieten van het uitzicht op de muur. Ik voelde me echt gelukkig. Dit mocht wel altijd zo blijven. En dat deed het ook. Ik bleef op het kasteel en genoot ervan. Van koning Appelijn kreeg ik een kamer in de bolle koepel om te schilderen, mocht ik daar zin in hebben. Van daaruit had ik een schitterend uitzicht over de vlakte, rondom het kasteel.

- Kijk, daar in de verte tegen het bos aan, stond mijn schildersezel, zei ik op een keer tegen Jademarijn.

- Ja, zei ze, dat heb ik toen van hieruit gezien.

- Ja, het was al bijna avond toen het klaar was. Ik ben toen stilletjes naar huis gegaan. Alles was zo stil en verlaten.

- Ik heb jou zien weggaan. Je wuifde nog. En dat vond ik zo lief van je.

<<<

bottom of page