top of page

Esmeralda en het paard.

 

Daar stond ik dan, in dikke kleren gehuld en warme laarzen aan mijn voeten. Waarom wilde ik zo nodig rondlopen in de vroege ochtendkou? Was ik niet beter in mijn warm bed blijven liggen? Nee, ik had die keuze niet gemaakt. Ik was al veel te vroeg wakker geworden. Slapen lukte niet meer en omdat ik me eigenlijk niet zo goed voelde was ik opgestaan. Eerst om een plasje te gaan doen, want dat was dringend. Daarna had ik me aangekleed. Mijn gedachten gingen toen al naar buiten want ik wist dat het gesneeuwd had. Een beetje heerlijke frisheid, dat zou me deugd doen. Waarom ook niet? Ik doe het, had ik bijna luid op gezegd.

 

Na een paar minuten stappen was ik al tussen de velden. De koelte van de vrieskou overheerste er. De sneeuw had iets sacraals. Ze legde alles in een dempende stilte enkel verstoord door het drukkend knarsen van mijn laarzen. Daar was de zon al. Laag scheen ze tussen de bomen door. Ik was verder gelopen met mijn schaduw als gezel. Zo was ik op het pad gekomen dat naar het bos leidde. Maar plots bleef ik staan. Aan de rand van het pad, stond zowaar een jongedame met een wit paard. De zon zette ze beiden in een gouden glans. Met een lieve blik keek ze me aan. Droomde ik? Wie haalt het in zijn hoofd om ’s morgens vroeg, dun gekleed, in de kou te gaan staan …? En dan nog met een paard!

 

Ik ging naar haar toe. Het paard hinnikte zacht. Het snoof en duwde zijn hoofd zachtjes tegen de jonge vrouw aan. Maar plots was daar dat nare gevoel van daarstraks weer. Ik tastte naar mijn hart waar een felle pijnscheut mij naar adem deed snakken. Nauwelijks op een meter van haar vandaan wankelde ik. Splijt! Kraak! Het geluid doorsneed de stilte. Terwijl mijn voet door het ijs zakte voelde ik me op de grond vallen. Even was er niets meer, alles werd zwart. Maar gelukkig klaarde het alweer snel op. Zelfs de pijn in mijn borst was verdwenen. Met een vlugge beweging stond ik op, trok mijn voet uit het ijs en huppelde met een sprongetje voorbij de plas. Daar stond ik dan, vlak bij haar. Op ademafstand.

 

- Sorry, zei ik, voor het ongemak.

Ik zweeg verder. Ik zag nu pas hoe jong en mooi ze was. Haar blonde haren waren als goud in de zon en haar blauwe ogen hadden iets van water. 

- Lieverd, zei ze, je bent zonet overgegaan.

- Overgegaan? Uitgegleden op dat ijs en erover gesprongen, bedoel je dat? Hoe heet je eigenlijk, en wat sta je hier in de kou te doen?

- Ik ben Esmeralda, antwoordde ze. Ik kom kijken hoe het met je gaat.

- Met mij? Ben ik zo speciaal dat je voor mij op een zondagmorgen in uw pyjama samen met een paard in de vrieskou gaat staan?

- Ha, je bent nog altijd dezelfde, lachte ze. Trouwens dit is geen pyjama maar een japon.

- Ah ja, je hebt gelijk. Mijn excuses. Maar zeg eens, ken ik jou? Hoe kan je zeggen dat ik nog dezelfde ben?

Maar daarop gaf ze geen antwoord. Met een geheimzinnige blik keek ze me indringend aan. Daarvan moest ik wel even slikken. Gelukkig was er nog het paard dat me de gelegenheid gaf om van onderwerp te veranderen.

- Wat een mooi paard heb jij zeg.

- Ja maar het is niet mijn paard.

- Oh, is het van je man misschien?

- Als je het zo wil stellen ja.

Ik streelde het dier over de neus. Het verrukte zich over mijn aanraking. Al dadelijk begon het zijn warme dikke lippen tegen mijn gezicht te wrijven. Dat was nu juist wat ik nodig had. Zulke warme zoenen waren welgekomen.

 

- Zeg maar, ik begrijp nog steeds niet wat je hier staat te doen. En je hebt me nu nog niet gezegd waar je vandaan komt.

- Kijk eens achter mij. Wat zie je daar? 

Ik keek, maar besefte nu dat mijn brilglazen bedompt waren. Van dat paard natuurlijk, die had me rijkelijk van zwoele adem voorzien. Ik nam mijn bril af en tastte naar mijn zakdoek. Oeps, geen zakdoek bij. Ik tastte al naar de slip van mijn jas toen ze zei: hier, neem mijn japon maar. Je jas is te grof.

- Neem mijn japon maar, zei ze nog eens.

- Zo’n schoon kleedje? Mag ik dat gebruiken om mijn bril te vegen?

- Ja doe maar, drong ze aan.

Ik nam de aanbieding aan en voelde verrast hoe zacht en warm de japon was.

- Dit is zeker geen tweedehands, of toch?

Ze lachte vrolijk, hoewel ik de indruk kreeg dat ze niet begreep waarover ik het had. Ik hield even de bril voor de neus van het paard en zei: blaas nog eens jongen. En het paard blies de glazen kletsnat. Ik poetste de bril weer schoon met het zuiver witte stof van haar japon. Het glas blonk in het zonlicht. Ja, zo was het beter en ik zette hem terug op mijn neus.

 

Ik keek in de verte en zag...

- Wat is dat voor brokanterie ginder?

Ik keek naar Esmeralda en dan weer de verte in.

- Dat is mij nooit opgevallen.

- Dat is het gouden land. Dat is ons land.

Het trof me dat ze daarbij de nadruk legde op ‘ons’.

- Daarginds, zo ging ze verder, daar wonen wij, daar is Thuis.

- Thuis? Bedoel je dat je pa en ma, je oma en opa daar ook zijn?

- Ginds zijn we allen broeders en zusters, antwoordde ze. Daar hebben we geen rollenverdeling zoals jullie hier.

Waar had ze het over?

- Jullie hebben hier een spel bedacht dat bedoeld is om ervaringen op te doen.

- En waarom zouden wij dat doen, vroeg ik ongelovig.

- Om jezelf en ons te herinneren, voegde ze er dadelijk aan toe.

Daar was die ‘ons’ weer. Over wie had ze het nu eigenlijk. Broers, zussen? Herinneren? Wat herinneren? Ik geraakte er niet uit.

 

Ze keek me begrijpend aan. Haar lieve ogen keken recht naar mij. Ik heb dat gelaat nog gezien, dacht ik bij mezelf. Maar waar? Warme gevoelens kwamen nu naar boven. Vaag werd ik me bewust van dingen die ik niet vatten kon. Wie was zij? Hoe kwam het dat ik me zo goed voelde bij haar. Ja, ik hoor het jullie al zeggen. Ze is jong en mooi. En een oude krak lust ook nog wel iets uit de frisse kast. Maar blond is nooit mijn eerste keuze geweest, hoewel... Nee, het was iets anders wat me in bekoring bracht. Ik wist alleen niet wat.

Ik vervolgde…

- Mooi dat je hier mijn morgenwandeling komt opvrolijken, maar...

- Kom, ga mee naar het gouden land.

Ja, dat zou een keer iets anders zijn, dacht ik. Voor vandaag had ik toch niets speciaals gepland. Maar had ik de achterdeur wel goed afgesloten en alle licht uitgedraaid?

- Kom, laat los, we gaan, zei ze op enthousiaste toon en trok me daarbij aan de mouw als wou ze me de kans ontnemen van gedachten te veranderen. Ze merkte blijkbaar dat ik er toch zin in had.

 

Ik ging mee. Het paard had heel die tijd staan luisteren. Het draaide zich spontaan om nu Esmeralda de teugels losliet. Zo kwam het nobele dier in de richting van het gouden land te staan. Zacht klopte ik hem op de rug en dacht: zo krijgt de bips ook nog wat warmte van de zon.

- Zet je maar op zijn rug, zei Esmeralda toen.

- Ik? Op dat paard? Terwijl jij ernaast moet lopen? Nee, dat is wel te gek. Trouwens wat heb je aan je voeten? Laat eens zien.

Ik verwachtte wel dat haar schoeisel veel te licht zou zijn. Ze trok haar japon wat hoger en ik zag verbaasd dat ze niet eens sokken en schoenen aan had.

- Maar, je staat hier op blote voeten! Heb je dan geen kou? Kom, dat paard op!

En meteen had ik haar bij de heupen en zwierde de freule de lucht in. Oei, ze was veel lichter dan ik dacht. Had ik mijn zwaai doorgezet, dan zou ze beslist aan de andere kant van het paard terecht gekomen zijn. Maar ik kon me nog net inhouden. Ik zette haar terug neer. Lachend om wat ik gedaan had greep ze me bij de hand.

- Stel je alleen maar voor dat je op het paard zit, zei ze toen. Dat zal veel gemakkelijker gaan.

Ik bedacht me toen hoe het zou zijn op de rug van dat paard. En voor ik er erg in had zat ik daar, hoog boven de besneeuwde grond. Zelfs Esmeralda zat ineens voor mij, schrijlings gezeten in haar witte japon. Vreemde toestand, dacht ik nog.

 

Ze glimlachte en we legden onze handen in elkaar. Het paard vertrok. Zachtjes liep het over het pad waar ik de sporen zag van toen ze gekomen waren. De zon was al een heel eind opgeschoten en straalde nu zijn warme licht over het besneeuwde landschap. Het gouden land ginds in de verte was nu veel duidelijker te zien. Het moest er heel mooi zijn. Zou het er ook kunnen sneeuwen? Ik mijmerde hierover toen Esmeralda zei:

- Nee, lieverd, alleen als je wil dat het er is. 

Aan dat idee moest ik duidelijk nog wennen. Nog even keek ik achterom. De zon verblindde mijn zicht. Zag ik daar iets op de grond liggen op de plaats waar we gestaan hadden?

- Kijk daar! riep Esmeralda terwijl ze aan mijn mouw trok.

Ik keek en zag voor ons dat alle sneeuw weg was. In de plaats daarvan bedekte zacht gras de aarde. Overal stonden bloemen in ongekende kleuren te wiegen in de warme wind. Nee, zulke had ik nog nooit gezien. De lucht klaarde mooi blauw en vele vogels vlogen kris kras door elkaar. Ze kwetterden en floten hun bekje leeg.

 

Het paard waarop we zaten vervolgde ondertussen zijn weg. Het voerde ons beiden naar een land waar het altijd zomerde. Vanaf hier begon een heel ander verhaal. Ik keek naar Esmeralda en herkende haar nu. Ze was mijn geliefde vriendin. We lachten om het geluk van weer samen te zijn. En het paard waarop we reden kende ik ook. Het was die geliefde knol waarmee ik zoveel keer door de vlakten had gerend in vorige levens. Ja, hier begon duidelijk een heel ander verhaal.

<<<

bottom of page