top of page

De brug en de bus

Als roerloze gestalten stonden we verspreid op de brug. Zwijgend. De hele omgeving was donker, haast kleurloos en kil. Zwart water kolkte onder de brug door. Dat deed me huiveren. Op de oever stond een vrouw met warme jas, papier in de hand. Eén voor één riep ze namen af. Onze namen. Haar stem sneed door de wind. Gespannen luisterden we. Maar te vlug zweeg de vrouw weer. We keken elkaar aan en wisten niet wat er volgen zou. Seconden later werd het duidelijk. Beweging en rumoer nu, haastig geloop naar de overkant waar een autobus stond, de deuren uitnodigend open. Ik wist niet wat ik moest denken, ze had me niet vernoemd! In een opwelling liep ik toch mee, geen idee waarom. Velen bleven op de brug, dat zag ik bij een laatste keer omkijken. Verstard stonden ze daar, niet in staat zich te bewegen.

Binnen in de bus was er licht, gelig warm. Het verdrong de avondlucht. Het leek wel magie. Toen we ingestapt waren liep de vrouw met de warme jas door het middengangetje. Ze keek iedereen aan en telde. Bij mij aangekomen hield ze halt. Wie ben jij?... Dit had ik kunnen weten. Ik negeerde haar en bleef strak voor mij uitkijken. Ik zou nu wel worden buiten gezet. Maar ze zei verder niets. Ze boog zich voorover en legde haar tengere hand op mijn schouder. Ze kuste m'n voorhoofd. Ik smolt en keek op. Ze stond tegen me aan en zag even haar grote donkere ogen. Kende ik haar?

 

De chauffeur sloot de deuren en startte de motor. Hij morrelde aan de handrem en met een schok vertrok de bus, de dageraad tegemoet.

 

<<<

bottom of page